Vakantie aan Zee

Af en toe wandelen er twee grote mensen met een grote, harige hond door het bos. Het is een lieve hond die altijd tussen de takken en bladeren snuffelt en op een keer oog in oog stond met twee kabababouters uit mijn klas. Het waren Dado en zijn zusje Zoza. Zij schrokken zich een hoedje door die grote kop, maar de hond was zo verrast dat hij zijn grote oren nog meer liet hangen. De kababa´s renden weg, de hond keek ze verbaasd na en kwispelde van plezier met zijn grote, harige staart.

Dado uit ons dorp had die twee mensen horen praten over de zee en een strand waar volgens hen veel  zand ligt. Niemand van de Kabababouters heeft ooit een zee gezien, maar zij hadden wel gehoord dat de zee veel groter is dan de grootste regenplas in het bos.

Met hun papa, mama, zusjes  en broertjes waren Dado en Zoza op doorreis van het Grote Bos naar het weiland in het dorp, waar zij de twee mensen en de hond weer zagen. De hond die op het erf lag, herkende Dado en Zoza en wilde meteen vriendjes worden. Hij was lief met zijn grote ogen die dezelfde kleur hadden als de herten in het bos. De hond vertelde dat zijn baasjes en hij die dag weer vertrokken naar het andere huis, dicht bij de zee.

Dado en zijn familie hoefden niet lang na te denken en vroegen of zij mee konden. De hond verzon een list. Precies toen een van die grote mensen even wegliep,  pakte de hond ze een voor een voorzichtig in zijn bek en tilde papa, mama en de kababakinderen snel de grote wagen met de grote wielen in. Zij verstopten zich in een grote mand met kleren. De reis duurde heel lang, maar de kleintjes vielen gelukkig in slaap. Eindelijk stopte de grote wagen, maar bleef de deur dicht en moesten de Kabababouters de hele nacht  in de wagen doorbrengen. Gelukkig hadden zij eten genoeg bij zich.

Toen de zon de dag weer licht bracht, hoorde Dado de mensen weer en sprong ook de hondenvriend weer  in de wagen. Hij knipoogde naar zijn kleine vriendjes. Na een stukje rijden ging de deur wel open en kon de hond de Kabababouters uit de wagen smokkelen zonder dat de mensen dat zagen. Grote witte vogels maakten lawaai alsof het een welkom was.

Zij stonden op een groot veld van alleen maar zand. Bij iedere stap zakten hun voetjes diep weg. De kababakinderen rolden van plezier om, want dit hadden zij nog nooit gezien. Na een stukje ploeteren werd het zand een beetje harder en zagen zij water op hen af komen. Het hele gezin rende achteruit. Het water  kroop weer terug en stroomde even later weer naar ze toe. Het water schuimde bijna. Achter dat witte schuim zagen de Kabababouters niets dan water. Dit moest de zee zijn.

De Kabababouters vonden een plekje in een huisje aan de rand van die zandvlakte, waar misschien wel eens mensen wonen. Zij sliepen er in grote schoenen en in een open la van een kast. In de buurt vonden zij eten tussen het hoge gras en vermaakten zij zich door te spelen met het schuimend water. Ook maakten de kinderen kabababouterhuisjes en kuilen in het zand. Mama zat meestal rustig een nieuwe trui te breien en vader keek tevreden naar zijn spelende kabababouterkinderen. Dit was vakantie aan zee. Hij zou het thuis aan alle Kabababouters vertellen.

Na wel veertien dagen en nachten was daar de grote hond plots weer. Hij liep te rennen over het zand en stopte pardoes toen hij zijn vrolijke vriendjes zag. Het was tijd om terug naar huis te gaan. Hij hielp ze de wagen met de grote wielen weer in. Nu leken de nacht en de reis nog langer, maar ook Mama en Papa konden rustig slapen in die wagen, zodat zij goed wakker aankwamen in het dorp vlakbij het Grote Bos. Bij het kampvuur raakten Dado en Zoza, mama en papa en hun broertjes en zusjes niet uitverteld over hun avontuur bij de zee en op het zand.